Fotograaf © Ferry Andre de la Porte, 1988
Agnes Roelofse, Academie voor Kunst en Industrie Enschede, eindexamen 1988
Beelden hebben een bijzondere relatie met de werkelijkheid. Van alle kunstvormen zijn beelden het meest echt: ze zijn fysiek, gemaakt van alledaagse materialen, je kunt er omheen lopen, het heeft gewicht, je kunt je er aan stoten. Deze beschrijving zou ook van toepassing kunnen zijn op bijvoorbeeld een stoel. De functie van een stoel is voor iedereen helder en duidelijk, de functie van een kunstwerk echter is moeilijker te omschrijven, minder eenduidig. In die zin heeft kunst iets onwerkelijks, ideematigs, iets onalledaags.
Het is deze spanning tussen werkelijkheid en onwerkelijkheid die mij interesseert en die ik in mijn werk wil verhevigen.
Kunststoffen zijn voor mij bij uitstek het materiaal om deze spanning te laten zien. Ze benadrukken de werkelijkheid in hun veelvuldig en alledaags gebruik. Tegelijkertijd benadrukken ze de onwerkelijkheid door een onnatuurlijkheid die samenhangt met de bedachtheid van het materiaal en de onbekende chemische samenstelling.
Een verheviging vindt ook plaats door het vervreemden van de functie: dit bijvoorbeeld door het gebruik van konstrukties, vormen en maten afgeleid van meubels, zonder dat de bekende functie aanwezig is.
We kunnen misschien wel zeggen dat de functie van een visueel kunstwerk het kijken ernaar is, zoals bij een stoel het zitten. Het liefst heb ik dan ook alles zichtbaar aan het werk.
Ik wil het kijken naar werk opvatten als een wandeling; uit de verte zie je een totaal, vorm, kleur, gebruik van de ruimte. Dichterbij zie je de konstruktie, de onderdelen en het materiaal. Als je er omheen loopt zie je de verschillende kanten. Hoe dichterbij je staat hoe duidelijker de maat wordt en hoe die zich verhoudt tot jezelf en de ruimte. Uiteindelijk zie je een binnenkant die een klimax kan zijn en/of terug kan verwijzen naar de buitenkant.
Door deze fysieke manier van kijken te verbinden met het gebruik van maten en verhoudingen van vormen gerelateerd aan de menselijke anatomie bewerkstellig ik een lichamelijke aantrekkingskracht: zoals een stoel ertoe uitnodigt erin te gaan zitten. Bij het zien van mijn beelden kun je de intimiteit van de lichamelijke activiteit ervaren. Het beeld wordt een actief opererend ‘levend’ wezen. Een zelfstandige persoonlijkheid die de kijker op lichamelijke wijze aanspreekt en uitnodigt een relatie met het beeld aan te gaan.
De minimal art zie ik als een belangrijke stap in de geschiedenis van de beeldhouwkunst. Het beeld werd van zijn sokkel gehaald, de hiërarchische opbouw verviel, het beeld werd deel van zijn omgeving en ging daar een relatie mee aan.
De voor mij meest interessante kunstenaars zijn diegenen die net daarna kwamen: de beeldhouwers die veel van de minimal art geleerd hebben maar hun eigen gang zijn gegaan en een stap verder hebben gezet.
Bruce Nauman is zo’n kunstenaar. Ik heb grote bewondering voor zijn werk en de veelzijdigheid daarvan, de vrijheid in het materiaalgebruik en voel vaak een soort spanning die ik ook in mijn eigen werk wil zien. Ik denk dan vooral aan zijn ‘circles’ en de ‘square depressions’ en een beeld als ‘Studiopiece’ uit 1979. Het fysieke van deze beelden, de openheid in de konstruktie, het materiaalgebruik en het zweven, waardoor de vormen een stilgezette beweging krijgen die het beeld een levendigheid geven, daar gaat een enorme kracht vanuit.